Herman van Stoopendael, ook wel aangeduid als van Stopendael was getrouwd met Marija Verheijck of Vereijck. Op 5 januari 1655 was hij te Leiden getuige bij doop van Hermannus, zoon van Roeloff van Hoochstraten en Anna ten Eijcke. De andere getuige was Maria Vereijcke. Op 16 okt 1667 te Leiden opnieuw getuige bij een doop, deze keer van Maria, dochter van Roelof Hermans van Hoochstraten en Eva Everwijn van Stoopendael. De andere getuigen waren Johannes van Stoopendael en weer Maria Vereijck.
In 1636 woont Herman in Den Haag. Hij is daar kastelein in het logement van Alkmaar en Enkhuizen (van Diepen, 1941, p. 109) In 1649 bezit hij een woning in Den Haag. Volgens een akte van 3 mei 1649 beklaagde hij zich over de handelswijze van zijn buurman Meyer, die voor de ramen van Harmen schermen of "blindcokers" had aangebracht om te verhinderen dat Harmen uit zijn achterramen uitzicht zou hebben op zijn erf. Harmen wordt bij zijn klacht door de Heeren Rekenmeesters in het gelijk gesteld (Hoek, 1945, p. 204). Volgens de quohier voor de 200ste penning van 1674 woonde hij aan de Cingel Zuidt en bezat een vermogen van f8.000. Het vermogen van zijn huijsvrouw, Maria Vereyck, was f4.000. Herman was toen bode van de Staten Generaal (van Gelder, 1914, p. 53).
NB. Deze Herman/Harmen moet een ander geweest zijn dan de Herman Stoopendaal (1603 te Haarlem - 16 okt 1673 te Amsterdam), gehuwd met Catharina Roelofs, die de stamvader is van de familie Stoopendaal.