UIt Wikipedia" Maria van Leuven, ook wel bekend als keizerin Maria van Brabant (wsch. 1189 of 1190 - tussen 9 maart en 14 juni 1260) was de oudste dochter van hertog Hendrik I van Brabant (1165-1235) en Mathilde van Boulogne (overleden 1210).
Maria werd als 9-jarige meisje uitgehuwelijkt aan de latere Duitse keizer Otto IV, met wie zij in 1214 in het huwelijk trad. Na de dood van haar man in 1218 keerde Maria terug naar het hertogdom Brabant.
Hendrik I regelde opnieuw een politiek huwelijk voor zijn inmiddels 30-jarige dochter. Zij trouwde in 1220 met de 55-jarige graaf Willem I van Holland, een belangrijke bondgenoot voor hertog Hendrik I. In 1222 werd Maria opnieuw weduwe.
Zij keerde na verloop van tijd weer terug naar het hertogdom Brabant, maar verbleef ook van tijd tot tijd op haar weduwegoed Dordrecht. Na de dood van haar vader in 1235 verkreeg zij de heerlijkheid Helmond en het goed Miskem, in de buurt van Leuven. Maria vestigde zich in het eerste kasteel van Helmond, ’t Oude Huys. Uit verschillende oorkonden is gebleken dat Maria zich intensief bezighield met de ontwikkeling van Helmond. Met name de stichting van de Abdij van Binderen, in 1244, hield haar bezig. Maria zorgde ervoor dat de Abdij in 1246 formeel werd opgenomen in de cisterciënzer orde.
Maria vormde in haar burcht naar alle waarschijnlijkheid een centrum van cultureel en hoofs leven. Archeologische vondsten bewijzen dit. Haar invloed binnen de hoofse literatuur komt duidelijk naar voren in verzenepos Demantin van Berthold van Holle. Ook zijn er duidelijk aanwijzingen dat Maria de Duitse dichter Wolfram von Eschembach heeft begunstigd. In diens epos Parzival komt dit duidelijk naar voren.
De laatste jaren van haar leven verkeerde zij regelmatig in Dordrecht en Miskem. Of zij regelmatig in Helmond verkeerde is niet duidelijk. Maria van Brabant overleed in 1260 en werd naast haar moeder in de Sint-Pieterskerk in Leuven begraven.