|
Notities persoon | Rutger is bij Wadenburg vermoord.
Hij behoorde in 1418 onder de 67 edelen, die zich bij geschrifte aan Adolf hertog van Cleve verbonden om na zijn overlijden zijn oudsten zoon, of, bij overlijden der zoons, zijn oudste dochter als landsheer of landsvrouwe te zullen erkennen. In 1433 maakt hij met zijn vrouw een magescheid met zijn schoonvader wegens de nalatenschap zijner schoonmoeder en wegens het slot en stad Asperen en Langerak en Goudriaan. Bepaald werd dat deze aan R. v.d. B. zullen komen na den dood van zijn schoonvader, behoudens den tocht aan diens tweede vrouw Agnes van Ahuis. Rutger kreeg dadelijk reeds half Asperen. De andere helft van Asperen kwam aan Belia van Polanen, gehuwd met Arend Pieck. Zij bezaten daar ieder een slot, Rutger aan de noordzijde en Arend aan den zuidkant der stad.
Rutger teekent in 1434 het huwelijksverdrag tusschen Hendrik van Brunswijk en Helena, dochter van den hertog van Cleve. Bij den dood zijns vaders werd in 1439 bij magescheid bepaald dat Rutger het slot Boetzelaer met zijn toebehooren zou behouden en wel als open huis en mansleen van den hertog van Cleve; hij werd er mede beleend door hertog Adolf van Cleve 1439 en het erfschenkambt van Cleve zal er, zooals steeds, wel mede verbonden zijn gebleven. Drukte hem in Cleve nog altijd de straf, die door zijn woelzieken grootvader aan zijn geslacht was nagelaten en verklaarde de hertog nog in 1457, dat Rutger den burcht Boetzelaer slechts in bewaring voor hem hield, die straf viel hem niet zwaar. De groote goederen, hem door zijn vrouw aangekomen, maakten hem los van Cleve en hechtten hem vast aan de graaflijkheid van Holland; hij werd een aanzienlijk edelman van het huis van Bourgondië.
In 1440 kocht Rutger van zijn nicht Verne van Eyll de Wierhorst (Wyenhorst) bij Nijkerken in de kreis Gelderen. In 1442 hield hij zijn neef Johan van Alpen schadeloos. In 1445 door den hertog van Cleve beleend met de leenen, die zijn broeders Sweder en Johan v.d. B. van zijn vader hielden en die in Cleve waren gelegen (nl. den hof te Börgel, enz.). In 1457 maakte hij een magescheid met zijn broeder Dirk over de nalatenschap van hun moeder en van hun broeders Sweder en Johan en verkoopt in datzelfde jaar met zijn twee zoons Johan en Wessel een rente aan Johan van Vörden.
Als krijgsman trad R. v.d. B. o.a. op in 1452, toen hij Philips van Bourgondië in den zoogenaamden gentschen oorlog diende; bij die gelegenheid werd Rutger tot ridder geslagen.
Omstreeks dezen tijd nam de rustige nabuurschap tusschen R. v.d. B. en Arend Pieck een einde. In twist geraakt, beroofde v.d. B. Pieck van de molenmaat, tienden en andere renten aan de heerlijkheid verbonden. Pieck poogde hem meermalen door zijn rentmeester tot andere gedachten te brengen, doch vruchteloos, waarom Willem van Buren, een neef van Arend Pieck, zoon van een zuster zijner moeder, zich in den twist mengde. In 1460 kwam deze met eenig krijgsvolk voor het kasteel van R. v.d. B., trok met de zijnen over de brug tot in den voorburg voor de groote poort, gebruikte aldaar geweld en zocht Rutger gevangen te nemen of te slaan. Deze, ongewapend, met zijn dienaars toeschietende om de poort te bewaren, werd in het daarop volgend gevecht door Willem v.B. doodgeschoten. Arend Pieck was van het geheele geval onkundig; ongelukkig tevens, want toen Willem v.B. en zijn helpers op Pieck's kasteel waren gevlucht werd dit door Reinout v. Brederode belegerd en ingenomen. Van Buren, zich nog in het klooster der Kruisheeren willende beveiligen, werd gevangen, naar 's Gravenhage gevoerd en aldaar in 1461 onthoofd. Pieck, die willens of onwillens de moordenaars op zijn slot had geherbergd, werd van zijn bezittingen beroofd. Niet lang daarna werd de zoen met de zoons van v.d. B. getroffen en wel door het huwelijk van Wessel v.d. B. met Judith Moll van Ledtberg (dochter van Jueyn en Jutte Pieck), terwijl Arends zoon, Gijsbert Pieck, bij den dood van Karel v. Bourgondië in het genot der ouderlijke goederen werd hersteld.
(NNBW)
Bron: Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek, genealogieonline |
|