In 1395 heeft Wessel een twist met zijn vader; de graaf van Cleve doet hierover uitspraak. In het volgend jaar, bij den twist tusschen zijn vader Rutger en graaf Adolf v. Cleve, wordt Rutger gevangen genomen. Hij wordt wel snel weer in vrijheid gesteld, maar moet zijn kasteel Boetzelaer aan graaf Adolf overlaten: Dit kasteel werd werd op een zondag in de vasten van 1397 aan Wessel geschonken, onder de nadrukkelijke bepaling, dat dit slechts uit genade van den hertog was (Arch. Boetz.). Wessel verkreeg van den graaf het ambt van opperschenker van Cleve, waarvoor hij in 1417 de helft van 2 hoeven land in leen krijgt (Arch. Boetz.); dit ambt bleef sedertdien erfelijk in de familie. Dat Wessel het evenmin als zijn vader goed met den graaf kon vinden, blijkt uit een notitie, waar wordt meegedeeld, dat Wessel dit ambt wel (in naam) verkregen had, maar dat hij uit onwil nooit daarvan in possessie gekomen is. Van zijn overgrootvader Robbert van Appeltern had hij de kerkegift van Winssen geërfd; Frederik v. Hekeren, geheeten v. Rechteren, verzocht zijn ‘lieven en gemijnden zwager' W. v.d. B. deze aan een zekeren pastoor te vergeven (Arch. Boetz.).
Wessel is tweemaal gehuwd geweest: eerst met Bata van Ghemen, dochter van Herman, heer van Anholt, en van Elborch van Zuylen v. Anholt. Dit huwelijk was kinderloos (magescheid St. Jacob 1390); daarna met Lutgard van Rechteren genaamd van Heeckeren (magescheid 1439), overl. vóór 1451, dochter van Sweder en van Sophia van Groesbeek. Hieruit: Rutger (4), die voorgaat; Sweder, Johan en Diderik v.d. B.