Na de door van haar broer Aernt wordt Otte ambtsvrouwe van Zegveld.
Zij houdt zich, evenals haar broer en vader, actief bezig met de turfwinning. In 1447 kreeg zij van de hoogheemraden van Schieland vergunning om turf te laten steken omdat zij "hoeren eerbaren staet op haer goede nyet en mochte houden, sij en moste haer profijt ende oirbaer doen mitten venen". Jonkvrouw Otte had in de vergunningsaanvraag blijkbaar aangegeven dat ze haar staat of levensstijl niet kon ophouden als ze geen winst mocht maken met het vervenen.