In 1665 erfde Helena van de laatste van haar 3 ongehuwde tantes van Middachten een aandeel in hun bezittingen, de halve Hekerensche of Middachtertiende en 2/3 van de Hekerensche Pas. De meeste van de mede-erfgenamen van Middachten waren geld schuldig aan de echtgenoot van Helena, Hessel van Lawick, en haar neef, Zeger van Lawick. Daarom droegen zij hun geerfde bezittingen over aan de 2 van Lawick bij de (verkoop) acte van Harderwijk van 18 nov. 1655. Bij deze acte was echter de Cornelis van Middachten, de broer van Helena, betrokken. Deze had onmiddelijk na het overlijden van zijn tante belening aangevraagd voor haar goederen en was daarmee al op 10 december 1655 beleend. Cornelis wilde de goederen niet verkopen. Hierover is vervolgens langdurig geprocedeerd door Hessel van Lawick e.v. Helena van Middachten en Zeger van Lawick namens zijn moeder Elisabeth Judith van Middachten. Zij procedeerden tevens namens de andere erfgenamen tegen hun zwager en oom Cornelis van Middachten. Cornelis verloor het proces, maar de uitspraak was pas op 22 oktober 1633 waarna op 16 juli 1664 Zeger vL. de goederen in belening kreeg. Hierna is er nog door geprocedeerd over de opbrengsten die Cornelis verkregen had in de periode dat hij de goederen ten onrechte in leen had.