Francois werd in 1752 predikant te Ilpendam waar hij zich vestigde met zijn al vroeg weduwe geworden moeder en zijn grootmoeder Anna Baltus in de pastorie. Bij de selectieprocedue voor dit predikantschap waren 12 kandidaten, de laatste 3 hebben een "preekwedstrijd"gehouden , die door Francois werd gewonnen. Door bemiddeling van zijn moeder is hij getrouwd met de toen 22 jarig wees Johanna Jacoba Hancock.
Na 25 jaar is hij in 1777 overgestapt naar zijn tweede gemeente, Augustinusga-Surhuizum. Daar beviel hij minder goed en is hij in 1784 door de classis van Dokkum geschorst wegens "nalatigheid van ambtelijke bezigheden, overmatig gebruik van Schiedams vocht, vloeken en ruziën, praktiseren van de herenliefde en chirurgijnse praktijken.". Hij kreeg de bijnaam "Duiveldominee". Volgens een nazaat van Francois, H.G. Cannegieter (1941), waren deze beschuldigingen misschien wel waar, maar was ruimhartig alcohol gebruik en het bedrijven van chirurgie voor predikanten heel normaal, en kon ook de "herenliefde" niet een voldoende grond geweest zijn voor dit ontslag (Francois’ knecht Jan Durks zou bij hem in de bedstede geslapen hebben en hij zou de overleden Jan Durks in de kist op het gelaat gekust hebben). Nee, volgens hem was de echte grond de te moderne prediking, waarin de menselijke reden belangrijker werd gevonden dan de letterlijke inhoud van de bijbel.
Na zijn afzetting als predikant is Francois ingetrokken bij zijn zook Francois Henricus in Dokkum, waar hij tot zijn dood gewoond heeft.