|
Notities persoon | Joachimus heeft in Groningen gestudeerd en is aldaar op 29 juni afgestudeerd/gepromoveerd als medisch doctor met als onderwerp "de inversione uteri" en op 4 maart 1843 gepromoveerd als obstetr. doctor. Daarna heeft hij zich als medicus in Beesterzwaag gevestigd. Van 2-10-1865 tot 31-12-1872 was hij burgemeester van Opsterland en van 23-5-1871 tot voorjaar 1875 lid van de Provinciala Staten van Friesland voor de kieskring Heerenveen.
De van Teyens erfenis.
Joachimus was de erfgenaam van zijn buurman, Oeno van Teyens, die op 3 december 1866 is overleden. Deze Oeno had een aanzienlijk vermogen als erfgenaam van zijn vader, Benedictus van Teyens en zijn kinderloos gestorven broer Saco en zuster Etta. Oeno, Etta en Saco waren de kinderen uit het huwelijk van Benedictus met zijn 40 jaar jongere huishoudster Froukje Alberts.
Deze erfenis is nog tot bijna een eeuw na het overlijden van Oeno aangevochten door de nazaten van een vermeende broer van Froukje Alberts, de moeder van Oeno. Deze nazaten vochten het laatste testament van Oeno, gedeponeerd op 12 maart 1859, aan op grond van vermeende krankzinnigheid van Oeno. Oeno zou volgens de verwanten van Froukje Alberts niet meer in staat geweest zijn een rechtsgeldig testament op te maken en dus zou een ouder olografisch1 testament nog rechtsgeldig zijn. Verder zou volgens hen Joachimus, als dokter van Oeno, niet diens erfgenaam mogen zijn. Wat ze ook als verdacht beschouwden was dat een dochter van Joachimus enkele jaren na het overlijden van Oeno gehuwd is met de zoon van Arnold Andreae, de notaris bij wie het testament was gepasseerd.
De krankzinnigheid van Oeno zou o.a. blijken uit de getuigenis van zijn keukenmeid Theodora. Deze verklaarde dat Oeno vaak angstig geweest was en gewapend met een stok zich onzichtbare honden van het lijf hield. Hij zou ook vervuild geweest zijn, wel eens in het kippenhok hebben zitten kraaien en ’s zomers soms drie broeken en jassen over elkaar hebben gedragen. Tegenover die getuigenis van Theodora stond o.a. de getuigenis van B. Ph. Baron van Harinxma thoe Slooten, die zijn woning van Oeno huurde en sinds 1858 meermaals met Oeno had gesproken. Hij had nooit iets vreemds aan Oeno opgemerkt en volgens hem had Oeno steeds als een verstandig man gepraat. Verder was er volgens deze getuige in het dorp nooit gezegd dat Oeno niet goed bij zijn hoofd zou zijn. Opmerkelijk is dat deze getuigen pas gehoord zijn in 1912, omdat toen pas het testament actief werd betwist.
Kort na het overlijden van Oeno is wel verzegeling van de boedel aangevraagd door Tjibbe Alberts Koopmans, een achterneef van Froukje Alberts, welke verzegeling ook voor enige tijd is verkregen. Het verhaal gaat dat nog voor of tijdens die verzegeling kisten met onbekende inhoud van het huis van Oeno via een plank over een sloot naar het buurhuis van Joachimus zijn gedragen. Dit zou gezien zijn door een van de dienstmeiden van de familie Lunsingh Tonckens, welke dienstmeid daarna door Joachimus vrouw Helena ontslagen is. Volgens een andere getuige zouden de kisten allemaal gouden en zilveren voorwerpen van de familie van Teyens bevat hebben.
Na korte tijd is de verzegeling door het Gerechtshof in Leeuwarden weer opgeheven. Daarna heeft Tjibbe Koopmans niet geprobeerd het testament nietig te laten verklaren. Dat testament bevatte ook aanzienlijke legaten voor de familie van Oeno’s moeder, tot een totale waarde van 55.000 gulden, dus aanvechten was mogelijk niet opportuun want de inhoud van het vorige, olografische, testament was onbekend.
Nadat dus in 1912, 46 jaar na het overlijden van Oeno, getuigen waren gehoord is uiteindelijk in 1937, en opnieuw in 1964, geprocedeerd over de rechtsgeldigheid van het laatste testament van Oeno en het openen van het vorige testament van hem. In beide gevallen zijn de verwanten van Froukje Alberts in het ongelijk gesteld. Krankzinnigheid van Oeno kon niet bewezen worden aan de hand van getuigenverklaringen en er waren geen aanwijzingen dat Joachimus op het moment dat het testament werd opgemaakt al actief als dokter van Oeno praktiseerde. Midden 19de eeuw gold het verbod voor een behandelend arts om opgenomen te worden in een testament alleen als de erflater in zijn laatste fase was.
Hierbij kan ook nog opgemerkt worden dat Oeno en zijn zuster Etta in 1859 gelijktijdig ongeveer gelijkluidende testamenten hebben opgemaakt, ieder met gelijke legaten voor familieleden van moederszijde, een aanzienlijk legaat voor de door hun opgerichte Teyens stichting, en als eerste erfgenaam de langstlevende van hun tweeën.
- Olografisch testament: zelfgeschreven testament dat niet ten overstaan van de notaris is opgemaakt, maar wel bij hem is gedeponeerd.
|
|