De familie Stoppendaal

De ingang voor de persoonskaarten

©Nelly van der Hoeven

|A |B |C |D |E |F |G |H |I |J |K |L |M |N |O |P |Q |R |S |T |U |V |W |X |Y |Z |-- |

Julius Vitringa Coulon

juliusvitringacoulon.jpg Julius Vitringa Coulon, 54 jaar oud, naar een schilderij van W.B. van der Kooi
GeslachtMan
Leeftijd76 jaar
 
Geboren29-5-1767teLeeuwarden
Gedoopt10-6-1767teLeeuwarden in de Grote Kerk
Overleden15-8-1843teLeeuwarden
naar grafiek voorouders  
Vader Aemilius Coulon
 Gedoopt 16-8-1726
 Overleden 31-1-1780
Moeder Johanna Vitringa
 Gedoopt 6-3-1739
 Overleden 28-10-1774
 
Huwelijk 11-4-1792 te Leeuwarden
 
metTettje Jongsma
 Geboren7-12-1773
 Overleden8-2-1844
 
NotitiesJulius en Tettje hebben 3 kinderen gekregen, alle geboren in Leeuwarden,
  • Johanna Vitringa Coulon
  • Jetske Meinardina Vitringa Coulon (15 dec. 1795 - 1830), gehuwd met Prof. Mr. Gabinus de Wal (1785 - 1883). Jetske en Gabinus hebben tenminste 6 kinderen gekregen,
    • Mr. Joannes de Wal (23 april 1816 - 8 feb. 1892). Hij was eerst in 1841 in substituut officier bij de rechtbank in Winschoten en vanaf 1843 bij de rechtbank in Leiden. Van 1848 tot zijn emeritaat in 1871 was hij in Leiden hoogleraar in de geschiedenis van het recht .
    • Tetje
    • Julius Vitringa, in 1843 surnummerair der posterij te Harlingen.
    • Wobina, minderjarig in 1843.
    • Johanna Aemilia, minderjarig in 1843.
    • Hendrik Gabinus, minderjarig in 1843.
  • Aemilius Vitringa Coulon (13 aug. 1798 - 28 aug. 1845) gehuwd op 7 april 1823 met Nieske Zeper (1800 - 12 april 1867).
    6 weken na zijn huwelijk leidt Aemilius Jacob van Lennep en Dirk van Hogendorp rond door Leeuwarden. Jacob van Lennep beschrijft Nieske als lief fraai vrouwtje.
    Aemilius en Nieske hebben 5 kinderen gekregen,
    • Julius (9 aug 1824 - 14 juli 1878 te Hennaarderadeel), van 1853 tot mei 1866 resident aan de Nederlandse Goudkust (nu Ghana), rechter in Elmira en lid van de koloniale raad. Hij is daar achtereenvolgend commandant van fort Batenstein, fort Crêvecoeur en fort St. Anthony geweest. Hij heeft daar o.a. een kaart van de omgeving van fort St. Anthony bij Axim laten maken.
      In Ghana heeft Julius een relatie gehad met Adjua (Maria) Hogen (1835 - 1916) uit Elmina. Zij hebben samen tenminste 3 kinderen gekregen,
      • Pieter Vitringa Coulon, griffier bij de rechtbank van de districtscommissaris van Elmira.
      • Anna/Johanna Vitringa Coulon (1855-1921), gehuwd met Ernest James Kwame Anamuah Hayford (1858-1913). Zij was zijn vijfde vrouw. Zij hebben meerdere kinderen gekregen.
      • Maria Vitringa Coulon (ca. 1864-1953)
      In 1866 keerde hij terug naar Nederland waar hij op 30 juni 1869 te Boxmeer trouwde met Elisabeth Johanna van Hien. Dit echtpaar heeft 3 doodgeboren kinderen gekregen, in 1870, 1871 en 1872. Op 8 mei 1875 hebben zij een zoon, Aemilius Antonius, gekregen, die reeds op 16 jarige leeftijd is overleden.
      Julius was van 1874-1875 burgemeester van Sloten en van 1875 tot zijn dood in 1878 burgemeester van Hennaarderadeel.
      In de Nederlandse archiefstukken is niets terug te vinden over de Ghanese kinderen van Julius. Wel zijn hun foto's opgenomen in de GoldCoastDataBase. Nakomelingen van zijn twee Ghasese dochters, Maria en Johanna (Anna), leven nog in Ghana.
    • Fenna (23 aug. 1825 - 26 nov. 1902 te 's Gravenhage), gehuwd (1) op 24 april 1847 te Menaldumadeel met Henri Jean de Meyier en (2) op 28 januari 1863 te 's Gravenhage met Jean Henri van Marselis Hartsinck.
    • Tettje (27 sept. 1831 - 25 nov. 1875 te Dordrecht)
    • Pier (14 jan 1833 - 21 dec. 1911), gehuwd met Christina Wilhelmina Lubeck. Zij woonden van 17 mei 1876 tot 19 jan. 1879 te Rotterdam aan de Westzeedijk en de Boomgaardlaan. Zij hadden toen één dochter, Agnita Vitrina Coulon, geboren op 17 januari 1876 te Macassar. Pier was koopvaardij kapitein.
    • Johanna Jetske (10 sept. 1834 - 12 aug. 1904 te Hatert), op 26 april 1861 te Delft gehuwd met Jean Marius Frederic Wellan.
Kind  Johanna
 
Notities persoonJulius is al op zijn 13de wees geworden. Zijn vader Aemilius zou gewild hebben dat Julius in de lakenhandel zou gaan werken, maar Julius zelf wilde liever dokter worden, net als zijn vader. Zijn voogd, zijn oom Johannes Schrader, man van Julius' tante Elisabeth Vitringa, stond helemaal achter Julius' keuze. Oom Johannes was zelf hoogleraar letterkunde in Franeker. Julius was een getalenteerde leerling die in vier jaar de de Latijnse school doorliep, met in het laatste jaar als leraar de rector, Valentinus Slothouwer. Als 15-jarige is Julius op 23 april 1783 ingeschreven als student in Franeker waar hij in 1787 kandidaat in de Geneeskunde werd. In Franeker heeft hij onderricht gekregen van Sebald Justinus Brugmans, hoogleraar astronomie, metafysica, natuurkunde en wiskunde. In 1786 is Brugmans benoemd tot hoogleraar botanie aan de universiteit van Leiden, en is Julius is hem daar als student gevolgd. Op 11 juni 1789 is Julius in Leiden afgestudeerd op zijn verhandeling getiteld “De mutata humorum in regno organico indole a vi vitali vasorum derivanda” en met het verdedigen van 40 stellingen is hij datzelfde jaar op 20 juni in Franeker gepromoveerd tot dokter in de Geneeskunde.
Na zijn studie heeft Julius zich als dokter in Leeuwarden gevestigd. Hij woonde daar in het door zijn grootvader Anthony gebouwde Coulonhuis. Hier had hij een zeer druk bezochte artsenpraktijk. In 1801 wordt hij benoemd tot lid en president der departementale Commissie van Geneeskundig Bestuur (DCGB). In deze hoedanigheid was hij o.a. betrokken bij het bestrijden van epidemieën, zowel bij mensen als dieren. Hij aarzelde dan niet om zelf ter plekke op onderzoek uit te gaan.
Zo was in het najaar van 1803 een epidemie uitgebroken op Ameland. Daar was voor de kust ter hoogte van Hollum in de nacht van 19 op 20 november het schip “Bellona” gestrand. Dit schip was afkomstig uit Malaga, waar die zomer een zeer besmettelijke “rotkoorts” was uitgebroken, mogelijk de Gele Koorts. In Malaga waren de kapitein en stuurman ziek geworden, maar deze waren met medicijnen weer voldoende opgekalefaterd om weer uit te varen. De Amelanders wisten nog niet van deze ziekte-uitbraak en waren natuurlijk direct aan de slag gegaan om de lading te bergen en de schipbreukelingen op te vangen. Toen daarna steeds meer Amelanders ziek werden, was de conclusie snel getrokken: De Gele Koorts. Ameland werd onmiddellijk volledig geïsoleerd. Eilanders mochten het eiland niet meer verlaten. En de complete lading van het schip moest worden vernietigd. De Marine kreeg opdracht te letten op de handhaving van deze oekaze.
De DCGB stuurde Julius op 28 november uit om de epidemie te onderzoeken. Deze aarzelde niet en, zijn drukke praktijk achterlatend, ging hij naar Ameland. Aan deeze gevaarlijke taak onttrok hij zich niet. Bezield met de hoope om daar, en misschien het geheele Vaderland, van nut te kunnen zijn, vertrok hij onverwijld derwaards.” Daar sprak hij met Amelander gemeentebestuur, de plaatselijke chirurgijn en de ziekenverzorgers. Verder, zo zegt hij, heb ik zelf genoegzaam alle zieken op Nes gevisiteerd en onderzogt.
Julius had al op 5 december zijn rapport af over zijn onderzoek ter plekke. Hij concludeerde dat het aantal doden veel lager is, dan eerst werd verteld: tussen 8 september en 4 december geen 80 maar slechte 38 mensen gestorven. En verder dat er geen verband was tussen de uitgebroken ziekte en het gestrande schip, aangezien de eerste ziektegevallen al voor die stranding waren opgetreden. Ook concludeerde hij dat de ziekte niet de gevreesde Gele Koorts is, maar een al langer op Ameland heersende “zinkingsachtige galkoorts”. Kortom, de quarantaine kon worden opgeheven. En verder gaf hij nog praktische raad voor het beteugelen en genezen van deze galkoorts.
Op 8 maart 1811 opende Julius het Theatrum Anatomicum in de Nieuwe Toren in Leeuwarden. Hier gaf hij anatomische lessen bij de ontleding van een mannelijk lijk, in het bijzonder gericht op de ademhaling en bloedsomloop. Tevens was daar gelegenheid om de ontleedkunde te oefenen. Voor zover na te gaan heeft dit anatomisch theater niet lang bestaan.
In 1821 brak een varkensziekte uit. Julius hield wekelijke bijeenkomsten waarop de landbouwers werden geïnformeerd over de stand van zaken.
In 1834 richt hij in Leeuwarden “het Vriesche Genootschap van Proefondervindelijken Landbouw” op. Dit genootschap legde zich toe op het door proefneming verbeteren van de Friese landbouw. Het gebruikt daarbij vooruitstrevende wetenschappelijke experimentele methoden. Projecten van het genootschap waren o.a. het verbeteren van de aardappelverbouw door selectie van poters, hierbij gebruikmakend van proefveldjes aangelegd door bij de leden en het verbeteren van de vlasbouw door het vergelijken van diverse lijnzaad-soorten. In 1837 wilde Julius de onderzoeksmethoden verder vervolmaken door o.a. proefvelden aan te leggen op de verschillende grondsoorten in Friesland. Zijn mede-bestuursleden zagen hier echter het nut niet van in, waarop Julius, die net 70 was, zich terug trok en het genootschap ten onder ging.
Ook heeft Julius zich ingespannen om verbetering te brengen in de ontwikkeling en gezondheid van de armen en gevangenen. Hij is lid geweest van het college van regenten van de gevangenis (1813-1814) en bestuurslid van het departement Vriesland van de Maatschappij tot Nut van ‘t Algemeen (1798-1801). In 1823, wanneer Jacob van Lennep bij hem op bezoek is, is hij echter “om oneenigheid en gekrenkte eer uit de directie van de tuchthuizen gegaan”. Ook ziet hij blijkbaar niet veel in de plannen van Suringar, Nierstrasz en Warnsinck voor de oprichting van het Nederlandsch Genootschap tot Zedelijke Verbetering van Gevangenen1, waarbij ook de Maatschappij van Weldadigheid2 was betrokken, plannen, "waarmede buitendien gansch Friesland den gek steekt".

  1. Nederlandsch Genootschap tot Zedelijke Verbetering van Gevangenen: In november 1823 opgericht genootschap met als doel gevangenen door godsdienst en andere gepaste middelen tot betere mensen te maken en ze na hun gevangenschap behulpzaam te zijn bij het weer vinden van een plek in de maatschappij. Hieruit is de latere reclassering voortgekomen.
  2. Maatschappij van Weldadigheid: In 1818 opgerichte maatschappij die werkverschaffing bood aan armoedige gezinnen, veelal uit de grote steden, veelal in de ontginning van ongecultiveerde gronden. In 1823 heeft deze maatschappij ook de strafkolonies in Veenhuizen en Ommerschans opgericht.



bron o.a.: NNBW, deel 4, k463-464; Jacob van Lennep, 1942; Gras, 2018; Menalda, 1975; Leeuwarden Courant 6 maart 1889; Ottema, 1938